05-02-2018

05-02-2018

Illustratie van de vos. Foto: Wonderwaan.

Reynaert de Vos staat centraal in het fantasy-tijdschrift 'Wonderwaan'. De Zeeuwse auteurs Robbert Jan Swiers en Jan J.B. Kuipers zijn van de partij.

Reynaert prikkelt fantasy

Het Nederlands Contactcentrum voor Science Fiction (N.C.S.F.) geeft het kwartaaltijdschrift `Wonderwaan’ uit. Daarin worden Nederlandstalige, fantastische verhalen gepubliceerd. Eind vorig jaar werd met nummer 44 de elfde jaargang volgemaakt. De redactie bestaat uit gerenommeerde fantasy-schrijvers als Jaap Boekestein, Marcel Orie en Roelof Goudriaan. ‘Wonderwaan 44’ is een themanummer met verhalen over Reynaert de Vos. Twee van de productiefste auteurs in Zeeland leveren een bijdrage: Robbert Jan Swiers en Jan J.B. Kuipers.
Beide Zeeuwen hebben wel vaker in het blad gepubliceerd. En ook eigen bundels met fantasy-verhalen het licht doen zien. Van Swiers verscheen vorig jaar ‘Belle Epoque’, Kuipers presenteerde in 2013 de bundel ‘Een ramp van 5000 tekens’.
Swiers neemt de lezer in zijn verhaal ‘Vos ­- vrouw en kinderen eerst’ mee naar een fantasywereld vol met harnassen, stoompistolen en ophaalbruggen. We maken kennis met de ‘om-gevormden’: dieren met een menselijk lichaam die hun kop behouden hadden, en mensen die een dierenkop gekregen hadden op hun ‘gewone’ lijf. Vos is de hoofdrolspeler „Hij wist niet beter dan dat hij het lichaam van een kleine man had en de kop van een vos.”
Net als in het oorspronkelijke Reynaertverhaal is Beer zijn tegenspeler. In de versie van Swiers heeft Beer het gezin van Vos gegijzeld, omdat hij zijn bij een gokspel verloren buitenhuis aan de weg tussen Hulst en Gent terug wil. In een koets die door stoom wordt aangedreven rijden ze naar het kasteel van koning Leo de Eenentwintigste. Daar wil Beer zijn gelijk halen. Maar dat loopt anders. Vos heet dan wel geen Reynaert in dit verhaal, maar hij is even gewiekst. Beer eindigt uiteraard in de martelkamer en Vos mag terug naar zijn gezin.
In het verhaal ‘Een ware dienaar van de snoek’ van Kuipers draait het om transfiguratie – gedaanteverwisseling. De ik-figuur is in het begin een teddybeer. Hij vertelt hoe zijn eigenaresse Sylvie met een lucifer het pluche van zijn rug schroeit. En hoe diezelfde Sylvie een andere lucifer in zijn weke onderbuik drijft: „Helse pijnen! Aangezien ik stom ben, kan ik mijn ellende niet uiten.” Ooit was de teddybeer een mens. Geen bijzonder aangenaam creatuur, hij gooit de fiets van de oude Udde in de vaart. Het is juist die Udde, die over bijzondere krachten beschikt. Hij verandert de ik-figuur achtereenvolgens in een beer, een teddybeer, een gewonde en verslagen legeraanvoerder, een vis. En de ik-figuur wil eigenlijk graag in een vogel worden veranderd. Maar nee, dat plezier gunt Udde hem niet.
Zijn snoekgedaante is meteen het einde: Udde slaat hem aan de haak. „Ik proef mijn eigen bloed. ‘Eindelijk’, zegt Udde innig tevreden, en hij laat me in een emmertje glijden zodat ik nog eventjes vers blijf.”

Jan van Damme
Wonderwaan 44, winter 2017, themanummer ‘Vos in den vreemde’.