26-10-2005

26-10-2005

Het ene jaar een appel, het andere een peer

In het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst in Gent wordt vrijdagavond de winnaar van de Zeeuwse Boekenprijs 2005 bekendgemaakt. Zes titels maken kans op de prijs, waaraan een bedrag van 2500 euro is verbonden. De PZC las de genomineerde boeken en neemt een voorschot op de uitslag.

Zeeuwse Boekenprijs

Het is de derde keer dat de Zeeuwse Boekenprijs wordt uitgereikt. Eerdere winnaars waren Anna: het leven van Annie M.G. Schmidt van Annejet der Zijl (2003) en Moen, tussen Toorop en Mondriaan van Francisca Vloten (2004).
De jury bestaat dit jaar uit dichter Emma Crebolder, publicist Frank Hellemans en auteur Nelleke Noordervliet. Voorzitter is commissaris van de Koningin Wim van Gelder. Paul van der Velde, hoofdredacteur van het Zeeuws Tijdschrift, treedt als secretaris op. De prijs is een initiatief van het Zeeuws Tijdschrift, in samenwerking met de Zeeuwse Bibliotheek. De uitreiking is dit jaar in Gent omdat daar 55 jaar geleden het eerste nummer van het tijdschrift werd gepresenteerd.
Voorafgaand aan de prijsuitreiking maakt Dick Anbeek, directeur van De Drukkerij in Middelburg, de winnaar van de jaarlijkse Prijs van de Zeeuwse Boekhandel bekend. Deze ging vorig jaar naar René Hoebeke, voor zijn boek Slagveld Sloedam.

De jury van de Zeeuwse Boekenprijs heeft al vaker het verwijt gekregen appels met peren te vergelijken. Dat heeft vooralsnog niet geleid tot een andere opzet. „Het ene jaar wint een appel, het andere jaar een peer”, vergoelijkte secretaris Paul van der Velde vorige maand bij de bekendmaking van de shortlist.
Dit jaar koos de jury zelfs voor een complete fruitmand, met zes vrijwel onvergelijkbare boeken: een essay, een geschiedenisboek, een roman, wetenschapshistorie, jeugdliteratuur en een verzameling biografische schetsen. Een dergelijk uiteenlopend aanbod moet de beoordelaars haast wel voor duivelse dilemma’s stellen. Eenduidige criteria zijn in elk geval onmogelijk, omdat elk genre met andere ogen moet worden gelezen. De grote variatie wordt ook in de hand gewerkt doordat twee soorten lectuur in aanmerking kunnen komen voor de prijs: niet alleen boeken over Zeeland maar ook boeken geschreven door mensen met een Zeeuwse achtergrond. Twee van de zes kanshebbende titels van dit jaar hebben inhoudelijk niets te maken met Zeeland, waardoor ze gevoelsmatig ook minder aanspraak lijken te kunnen maken op de Zeeuwse Boekenprijs, eerder op een Zeeuwse Schrijversprijs. De selectie die de jury uit de 43 inzendingen – een record – heeft gemaakt is, hoe dan ook, alleszins te verdedigen, al zullen mensen zoals Marjan Berk (Het bloed kruipt…), Arjan Erkel (Ontvoerd), Hans Renders (biografie Jan Campert), Jan P. Zwemer (Zeeland 1950-1965) en Johanna Kruit (drie inzendingen) daar wellicht anders over denken. Feit is dat de uitverkorenen alle zes de middelmaat ontstijgen en stuk voor stuk lezenswaardig zijn of anderszins aandacht of bewondering verdienen. De kwaliteit van de genomineerde titels en de ruime keuze die de jury had, geven vertrouwen voor de toekomst van het Zeeuwse boek.

De zes kandidaten op een rij, in een zeker niet willekeurige volgorde:

6) Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes: Meneer Joyce in Vlissingen (Slibreeks nr. 113) – 48 pagina’s, uitgave van CBK Zeeland, 2005.
De stapel genomineerde boeken is zeventien centimeter hoog en omvat bijna tweeduizend pagina’s. Slechts een fractie daarvan wordt in beslag genomen door Meneer Joyce in Vlissingen en alleen daarom al is het een outsider.
Het boekje werd uitgegeven in het kader van de James Joyce-manifestatie, afgelopen juni in Vlissingen. Voor het eerst werd er Bloomsday gevierd, vanwege de ontdekking dat de Ierse schrijver in september 1912 enkele uren in de wachtkamer van het station in Vlissingen heeft doorgebracht. Joyce had stampvoetend zijn vaderland verlaten, omdat zijn boek Dubliners niet werd gepubliceerd vanwege een aantal als onwelgevallig beschouwde passages. In Vlissingen, wachtend op de trein die hem uiteindelijk naar Triëst zou brengen, begon hij aan het hekeldicht Gas from a burner.
De Joyce-kenners Bindervoet en Henkes beschrijven in hun ‘essai’ op amusante wijze de gemoedstoestand van de schrijver en tonen aan dat ‘het diepste middelpunt van zijn leven zich precies in Vlissingen bevond’. De stijl is niet voor iedereen toegankelijk, maar blijft wel dicht bij de grote meester.
De nominatie is een mooie blijk van waardering, tegenover de auteurs maar ook tegenover de fraaie Slibreeks als geheel. De prijs zou, ook gezien de grote concurrentie, echter wat te veel van het goede zijn.

5) Rinus Ferdinandusse: Als sterren naar de hemel gaan – 384 pagina’s, uitgeverij Thomas Rap, 2004.
In zijn tijd bij Vrij Nederland schreef Ferdinandusse geregeld over de filmsterren van weleer, vaak als er een boek van of over hen was verschenen of als een ster voorgoed was gedoofd.
Die vele artikelen heeft hij ‘knippend en plakkend’ omgewerkt tot 21 portretten van ‘beroemde Hollywood-godinnen’, van Greta Garbo tot Rita Hayworth en van Audrey Hepburn tot Elizabeth Taylor. Het is een edele vorm van recycling van kennis die, ondanks de Frans Bauer-achtige titel, een onderhoudend boek heeft opgeleverd over vooral ook de keerzijde van de roem, geschreven in een licht-ironische stijl waarbij anekdotes aaneen worden geregen.
Op den duur gaat de eenzijdige aandacht van Ferdinandusse voor de lichamelijke kenmerken van de diva’s, hun liefdesleven en hun activiteiten in de (buiten)echtelijke sponde tegenstaan. Het is wel erg een boek over sterrendom – veel minder over film. En Zeeland is héél ver weg.

4) Jan J.B. Kuipers en Robbert Jan Swiers:  Het verhaal van Zeeland – 310 pagina’s, uitgeverij Verloren, 2005.
Opvallend genoeg de enige echt Zeeuwse kandidaat: Zeeland als onderwerp én twee Zeeuwen als auteurs: de veelschrijvers Kuipers en Swiers. Het is een moedige poging om de geschiedenis van de provincie, van de prehistorie tot en met de opening van de Roosevelt Academy, handzaam en toegankelijk te presenteren. Echt nieuwe gezichtspunten levert dat niet op, doordat de auteurs voor het overgrote deel beschikbare kennis hebben geordend en samengevat. Dat is consciëntieus gebeurd, met vaak mooie illustraties en vooral aardige zijsprongetjes. Dat hadden er nog wel meer mogen zijn, want die zorgen voor de échte verhalen in de geschiedenis. Als geheel is het boek geen verhaal dat je van begin tot eind leest. Het is vooral een naslagwerk (helaas ontbreekt – een doodzonde – een register), geen geestdriftwekkend maar een nuttig boek. En dat is nu eenmaal geen kwalificatie die garant staat voor een prijs.

De mannelijke genomineerden lijken het, net als voorgaande jaren, af te leggen tegen hun vrouwelijke tegenstrevers, die zeer aan elkaar gewaagd zijn:

3) Dorothee Sturkenboom: De elektrieke kus. Over vrouwen, fysica en vriendschap in de 18de en 19de eeuw – 336 pagina’s, uitgeverij Augustus, 2004.
Een fraai, voorbeeldig staaltje van geschiedeniswetenschap: helder en leerzaam. De van oorsprong Brabantse historica Sturkenboom, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, verdiepte zich intensief in de geschiedenis van het Natuurkundig Genootschap der Dames – ook wel het Damesphysica genoemd – dat van 1785 tot 1887 in Middelburg heeft bestaan. Het was waarschijnlijk de eerste natuurwetenschappelijke vereniging voor vrouwen in de westerse wereld.
Het grootste probleem waarmee Sturkenboom te kampen had, is uiteindelijk de kracht van het boek geworden. Doordat het archief van het genootschap bij het bombardement op Middelburg in 1940 verloren is gegaan, moest zij allerlei omtrekkende bewegingen maken om de historie van de vereniging te reconstrueren.
Als vanzelf wordt het genootschap daardoor in de bredere maatschappelijke ontwikkelingen uit die periode geplaatst. Daarnaast heeft het de auteur – een enorme stap voor een wetenschapper – gestimuleerd een beroep te doen op haar verbeelding, de grens tussen geschiedschrijving en fantasie op te zoeken, door regelmatig scènes te schrijven zoals die zouden kunnen hebben plaatsgevonden. Het levert de beste passages op.

2) Margriet de Moor: De verdronkene – 334  pagina’s, uitgeverij Contact, 2005.
Veelgeprezen roman met als belangrijkste onderwerp de watersnoodramp, een thema dat nog nauwelijks eerder serieus is verbeeld. Dat alleen al maakt De verdronkene een belangwekkend boek, een bijna verplicht nummer voor elke geïnteresseerde Zeeuw, samen met Kees Slagers De ramp. Daarmee is het ook de meest voor de hand liggende kandidaat voor de Zeeuwse Boekenprijs.
Het is ontegenzeggelijk een goed boek, dat de lezer de verborgen maar uiteindelijk vernietigende kracht van het water indringend laat ervaren. Mooi is ook hoe De Moor het levensverhaal van twee (Amsterdamse) zussen verweeft met de gebeurtenissen van februari 1953.
Hier en daar valt er ook wat op het boek af te dingen. De stijl is soms wat moeizaam, waardoor de lezer er wat weinig grip op heeft. De ruime aandacht voor exacte gegevens, zoals de meteorologische ontwikkelingen en het vermelden van allerlei maten (‘de op deze plek oorspronkelijk 5,54 meter hoge Oosterscheldedijk’), versterkt dat gevoel alleen maar. De vele research die de schrijfster in Zeeland heeft verricht, is soms wel erg nadrukkelijk zichtbaar.

1) Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen – 510 pagina’s, uitgeverij De Fontein, 2005.
Het dikste boek van de stapel: ruim vijfhonderd pagina’s, terwijl het nog maar de helft is van het tweeluik Een groene bloem. En dat voor een historische jeugdroman! De ambitie van Floortje Zwigtman, pseudoniem van de 30-jarige Andrea Oostdijk uit Middelburg, is merkbaar groot.
Toch maakt ze die ogenschijnlijk moeiteloos waar, net zoals ze in 2003 deed met Wolfsroedel, dat onder meer de Gouden Uil won. Het verhaal over de zestienjarige Adrian Mayfield, levend aan het eind van de negen tiende eeuw in het Victoriaanse Londen, grijpt de – ook niet meer zo jeugdige – lezer vanaf de eerste pagina vast om daarna niet meer los te laten. Een belangrijk thema is homoseksualiteit, waarover onbeschroomd wordt verhaald.
Door historische personages te introduceren, met name Oscar Wilde en diens vriendenkring (de ‘purperen hofhouding’), laveert Zwigtman net zoals Sturkenboom en De Moor tussen feit en fictie. Zij doet dat echter het soepelst, vooral dankzij haar begenadigde stijl: geestig, lenig en bloemrijk, zonder te barok te worden. In Schijnbewegingen sprankelt de taal van begin tot eind, wat een groot talent verraadt dat zijn weg toch wel vindt. Met of zonder Zeeuwse Boekenprijs, al zou die wel verdiend zijn.

Rolf Bosboom